Herinnering

Afgelopen weekend reden we naar Katwijk en Noordwijk. Zomaar, om er even uit te zijn. En ineens kwamen we langs het terrein waar vroeger het Zeehospitium stond. Lang geleden, in 1952-53 lag ik daar met tuberculose. Toendertijd een ernstige ziekte, waar je vooral veel mee moest rusten. En rusten heb ik daar gedaan. Hele dagen lagen we in bed. Er mocht veel en ik heb er dan ook geen slechte herinneringen aan, lees hier maar.

Er is inmiddels veel veranderd in Katwijk. Het Zeehospitium is al lang niet als zodanig in gebruik. Veel is gesloopt en het terrein is bebouwd met nieuwe huizen, al zijn er wel speciale units voor gehandicapte mensen. Er staat nog één echt oud gebouw, dat ik dan ook onmiddellijk herkende. In al die jaren was er toch wel veel aan veranderd en wat er mee gaat gebeuren, weet ik niet. Ik miste de grote veranda’s, waar we met bed en al in de frisse lucht moesten staan. Gelukkig is er dan internet, waar ik daarvan nog een foto terug kon vinden.

Levertraan

Omdat het Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam 150 jaar bestaat, vroeg de Oud-Rotterdammer om herinneringen op te schrijven.
En hoewel ik toen pas drie jaar was, herinner ik me daar nog wel iets van. Met name mijn ervaring met het innemen van levertraan.
Dus stuurde ik mijn stukje in en verwachtte dat het tussen de gewone ingekomen post zou staan. Maar nee, het had de hoofdredeacteur behaagd mijn stuk apart en in zijn geheel te plaatsen, met een illustratie.
Ach, ik ben altijd al een laatbloeier geweest, dus misschien komt mijn schrijverscarrière nu pas echt op gang 😉 Maar natuurlijk ben ik echt wel een beetje trots, dus publiceer ik het stuk hier ook nog eens:

Levertraan
In 1952, ik was toen drie, moest ik worden opgenomen in het Sophia Kinderziekenhuis aan de Gordelweg.
Mijn moeder had al lang gedacht dat ik iets onder de leden had, maar de dokter vond dat ze zich zorgen om niets maakte. “Dit is een tenger poppetje, niet die stevige andere dochter van u”, gaf hij te kennen. Nou was mijn enige zus 18 jaar ouder, en dat is nogal een verschil. Tja, daar stak die magere driejarige schriel tegen af.
Maar toen de huisarts op vakantie was, rook mama haar kans. De vervanger liet me testen. Binnen no-time was er geen twijfel mogelijk. Ik had TBC, nog wel in een beginstadium, maar toch. Van alle commotie hierom herinner ik me niks meer. Wel dat ik onmiddellijk moest rusten. En hoewel ik nog maar klein was, kan ik me die dag wél herinneren. Dolgelukkig was ik, omdat ik met knuffel in mijn bedje mocht gaan liggen.
En om aan te sterken moest ik levertraan slikken. Bah, de lucht alleen al stond me zo tegen. Als mama de fles pakte, begon ik al te kokhalzen. Of ze me nou lief, boos, of quasi zoetsappig behandelde, niets kon me over halen dat smerige spul in te nemen. Daar begreep de huisarts helemaal niets van. Had moeder dan helemaal geen gezag?
Maar de rust thuis bleek niet voldoende, ik moest naar het Kinderziekenhuis aan de Gordelweg. En daar zouden ze wel raad weten met zo’n klein tegendraads mormeltje. De eerste avond meteen na het eten (dat ik natuurlijk had laten staan) stond de zuster opeens voor me. Ik herinner me vaag een groot stijf wit schort over een enorme boezem, een ernstig gezicht en een sonore basstem. “Zo, nu nog even een lepeltje levertraan!” De lepel kwam met vaste hand richting mijn mond. Ik klemde mijn lippen op elkaar en was absoluut niet van plan ook maar een druppel van dat vunzige goedje tot me te nemen. Maar ja, zuster had daarmee wel ervaring. Met haar vrije hand kneep ze hardhandig mijn neus dicht. Al snel kreeg ik het benauwd, moest wel even naar adem happen. Dat was het moment, waarop de zuster had gewacht. Behendig schoof ze de lepel in mijn mond en liet mijn neus los. “En nou meteen doorslikken!”, gebood ze met strenge stem. Met alle boosheid van een opstandige driejarige spoog ik met kracht de levertraan weer uit. Recht in haar gezicht. Spetters vettige troep dropen over haar schort en de ranzige lucht kwam in mijn neus. Ik kokhalsde en walgde van de vettige smaak in mijn mond.
Resoluut draaide zuster zich om. Het was de eerste maar ook de laatste keer dat ik levertraan te slikken kreeg. Al op de eerste dag was ik veroordeeld tot een hopeloos geval. Voortaan kreeg ik vitamine A-D druppels. Die smaakten ook niet lekker, maar dat waren er maar een paar. Niet de moeite om ze uit te spugen. En later, toen ik weer thuis was, maakte moeder het zich gemakkelijk en deed ze op een lepeltje suiker. Dat nam ik zonder tegenstribbelen.
Ik moet aan de Gordelweg op een zaal op de begane grond gelegen hebben. Want elke avond stond voor het raam de schoonvader van mijn zus en zwaaide naar me. Hij kwam op zijn Solex-brommertje en met zijn leren jas aan altijd even kijken hoe zijn oogappeltje het maakte. Het zal wel het hoogtepunt van de dag geweest zijn, want ik geloof niet dat er veel te doen was. Ik was te klein voor school, er was weinig speelgoed en ik denk niet dat ik mijn bedje uit mocht.
Drie maanden later werd ik door mijn moeder opgehaald. Niet om naar huis te gaan, maar om naar het Zeehospitium in Katwijk te worden gebracht. Maar dat is een heel ander verhaal, dat ik al eens hier heb gepubliceerd

Kuren in Katwijk

Een blogje van Bettie maakte bij mij ook herinneringen los. Nou ja, flarden van herinneringen, want ik was drie jaar toen ik naar Katwijk ging om daar in de frisse zeelucht te genezen van TBC. Veel is dus zeer wazig. Maar dit herinner ik me nog wel.

Mama bracht me we, in een taxi. De rit leek eindeloos te duren en dat zei ik ook. Mijn moeder zei me dat het voor mijn eigen bestwil was. Thuis, waar ik al drie maanden “gekuurd” had, zou ik niet beter worden. De zeelucht en veel buiten zijn, daarvan zou ik opknappen. Van het afscheid weet ik alleen nog dat mijn moeder huilde. Maar nadat ze weg was, voelde ik me al snel thuis in het zeehospitium. en dacht ik er niet eens meer over na dat ik zo ver weg was. Ach kinderen zijn flexibeler dan volwassenen denken.

En er mochten daar dingen die thuis absoluut verboden waren. Zoals een teil zand in je bed, om lekker mee te spelen. Je mocht knippen, kleuren, knutselen.

Elsje Fiederelsje

Elsje Fiederelsje

En er was altijd wel iemand om mee te keten, want we lagen met zes (of acht??) andere kinderen op zaal. We vonden altijd wel iets geks te doen. Goed, je moest je eerst los wurmen, want je zat in bed vastgebonden. Maar had je dat voor elkaar gebracht, dan kon je de grote spinnen pakken en ze de poten uittrekken. Een voor één, die dan op je laken bleven bewegen. Nu onbegrijpelijk, maar we vonden het toen het toppunt van lol.

En natuurlijk probeerde we de verpleegsters uit. Sommige waren niet kwaad te krijgen, maar anderen… En dan verzin je heel gekke dingen. Continue reading