Dag opa

Ik denk dat het in de vierde klas van de lagere school was, dat wij regelmatig “kwekelingen” hadden. Jongens en meisjes van de kweekschool, die het vak van meester of juf moesten leren en praktijkervaring kwamen opdoen. Zo ook meester Mensonides. Een lange jongen (maar in mijn ogen toen al een man) die trots vertelde dat hij van Griekse afkomst was. Ik vond hem best wel aardig in het begin.

Ik denk dat het in de vierde klas van de lagere school was, dat wij regelmatig “kwekelingen” hadden. Jongens en meisjes van de kweekschool, die het vak van meester of juf moesten leren en praktijkervaring kwamen opdoen. Zo ook meester Mensonides. Een lange jongen (maar in mijn ogen toen al een man) die trots vertelde dat hij van Griekse afkomst was. Ik vond hem best wel aardig in het begin.

Op een dag stonden de klassen allemaal al in de gang, klaar om naar huis te gaan. Zes keer zo’n dertig meisjes, met hun hoge stemmetjes. Die tegen elkaar kwebbelden dat horen en zien je verging. En het galmde zo in die betegelde hal. Meester Mensonides kwam de klas uit, met zijn regenjas aan en een aktetas onder de arm. Hij voelde zich heel wat, dat kon je van zijn houding aflezen, al had ik dat toen niet zo in de gaten. . Onder het langslopen riep hij luid: “Daaaaag, omaatjes, tot morgen.” “Dag opa,” riep ik luid en duidelijk boven al het geroezemoes uit. .

Met een ruk stond hij stil. Hij draaide zich om en zijn ogen schoten vuur. “Wie riep dat?” “Ik,” zei ik en stak mijn vinger op. “Hierrrr komen,” wees hij. Ik liep naar voren, me van geen kwaad bewust. Hij pakte me bij de arm en trok me de gang door, op weg naar het lokaal van het hoofd der school. Kortaf vertelde hij haar wat gebeurd was en bleef staan om haar reactie te peilen.

Het schoolhoofd was een rijzige dame, met gezag en charisma. Ze overzag de situatie onmiddellijk. Misschien vond ze hem ook wel een blaaskaak, die nog veel moest leren. Mij kende ze redelijk goed en ze wist dat ik geen kwaad in de zin had, maar slechts een grap met een grap wilde beantwoorden.

“U kunt wel gaan,” sprak ze afgemeten. “Ik zal dit afhandelen, daar kunt u gerust op zijn.”

En daar kon meester Mensonides het mee doen. Enigszins teleurgesteld verliet hij het lokaal.

“Els toch,” sprak het hoofd ernstig. “Je mag toch geen opa tegen de meester zeggen?” Haar ogen twinkelden en heel even kroop een zweem van een glimlach om haar mond. “Maar hij zei toch ook oma tegen ons?” “Ja, goed, maar….” Ze dacht even na. “Daar houden meesters niet zo van. Zul je het onthouden?” Ik knikte. “En morgen breng je me een blaadje waarop je twintig keer hebt geschreven: ik mag de meester geen opa noemen.”

Tegen meester Mensonides vertelde ik de volgende dag dat ik strafregels had moeten schrijven. Hoeveel en over wat er verder nog was gezegd, liet ik me niet uit. Tussen meester Mensonides en mij is het nooit meer goed gekomen, maar met jhet hoofd heb ik altijd een prima verstandhouding gehad. Ze was streng, maar rechtvaardig, maar bovenal had ze gevoel voor humor!

Op een dag stonden de klassen allemaal al in de gang, klaar om naar huis te gaan. Zes keer zo’n dertig meisjes, met hun hoge stemmetjes. Die tegen elkaar kwebbelden dat horen en zien je verging. En het galmde zo in die betegelde hal. Meester Mensonides kwam de klas uit, met zijn regenjas aan en een aktetas onder de arm. Hij voelde zich heel wat, dat kon je van zijn houding aflezen, al had ik dat toen niet zo in de gaten.
Continue reading